Kleuters

Vrijescholen gebruiken de term ‘kleuters’ om aan te geven dat kinderen van 4 tot 6 jaar een eigen aanpak nodig hebben. Op de vrijeschool werken leerkrachten in de kleuterklas die specifiek zijn opgeleid om te werken met leerlingen in de kleuterleeftijd.

Vrij spel
Wij gaan ervan uit dat een kleuter zich ontwikkelt door spel/fantasie en beweging. In ons onderwijs hechten we grote waarde aan het vrije spel als basis van het onderwijs. Het initiatief ligt bij het kind zelf om vorm en inhoud te geven aan dit spel dat zowel binnen de klas als buiten op het plein of in het park/bos plaatsvindt.

Door het vrije spel ontwikkelen de kinderen in onze kleuterklassen zich op verschillende gebieden:

  • de taal- en denkontwikkeling (waaronder de taal- en rekenvoorwaarden die nodig zijn bij het leren lezen, spellen en rekenen);
  • verbeelding/creatief/kunstzinnig;
  • motorisch;
  • sociaal emotioneel;
  • het leren leren.

Om tot kwalitatief hoogwaardig spel te komen waarin de kinderen zich naar hun leeftijd ontwikkelen, zorgen wij als leerkrachten voor een veilige, voorspelbare en rijke leeromgeving. Soms is het nodig om daarbij gerichte begeleiding bij het spel te bieden, bijvoorbeeld omdat een kind moeite heeft om het spel vorm te geven, om bepaalde ontwikkelingsstappen te maken of omdat het kind extra uitdaging nodig heeft. Dit doen we altijd met oog voor het belang en de essentie van het vrije spel.

Geleid spel
Naast vrij spel is er in een kleuterklas geleid spel, zoals het ochtendspel en kringspelen. Hierin neemt de leerkracht de kinderen mee in een verhaallijn: door middel van liedjes, versjes, handelingen en bewegingen werkt de leerkracht aan gerichte doelen. Ook deze doelen hebben betrekking op de verschillende ontwikkelingsdomeinen. Het vrije spel bevordert een gezonde fysieke ontwikkeling, hiermee wordt de basis gelegd voor het latere leren vanuit het hoofd. Ook het aanleren van taal-en rekenvaardigheid gebeurt binnen een ervaringsgericht en spelend aanbod. Kenmerkend voor de vrije kleuterklas is de ruimte voor nabootsing, eerbied, gewoontevorming en fantasie. Dit is een vaste leidraad door de dag, de week en het jaar en wordt ook in het vrije spel zichtbaar.

Aan het einde van de kleutertijd is er een uitgebreid onderzoek naar de leerrijpheid van het kind. In dit onderzoek wordt niet alleen gekeken naar de intelligentie, maar ook naar de motorische en sociale groei. Het kan zijn dat ouders het advies krijgen om hun kind langer de tijd te geven om te kleuteren. Te vroeg met het bewuste leren beginnen, kan de ontwikkeling van een kind remmen. Waldorf in de Beemster kiest als peildatum 1 augustus; kinderen die vóór 1 augustus zes jaar worden, gaan in principe vanaf dat jaar naar de eerste klas. Met de ouders van kinderen die (kort) na deze datum zes jaar worden, wordt bekeken of hun kind er aan toe is om de stap naar het bewuste leren te zetten.

Onderbouw – Klas 1 t/m 6

De overgang naar de eerste klas wordt feestelijk gevierd. Nu gaat het bewuste leren beginnen. Iedere dag start met de opmaat (een gezamenlijke dagopening); in stilte lezen, bewegen en daarna de spreuk. De lessen bestaan uit periodeonderwijs, oefenuren en vakonderwijs. Daarnaast hebben de leerlingen iedere week gymnastiek en euritmie. Klas 1 t/m 3 maakt tevens gebruik van speciaal meubilair, in vorm van bankjes en (meditatie) zit kussens. Hiermee wordt het ‘bewegend onderwijs’ ten uitvoering gebracht.

Vertelstof
Het vrijeschoolonderwijs in de onderbouw kenmerkt zich door per leerjaar bepaalde passende vertelstof aan te bieden aan haar leerlingen. Door de verhalen op de leeftijdsfasen van de kinderen te laten aansluiten, herkennen zij elementen die als spiegel dienen en zo hun ontwikkeling
ondersteunen. Naast deze ondersteuning zorgen de rijke beelden uit de vertelstof voor genieten, plezier, herkenbaarheid, (ont)spanning en het stimuleren van de fantasie. Vrijwel dagelijks wordt aan de kinderen nieuwe leerstof vanuit een verhaal (beeld) aangeboden.

In de meeste vrijescholen is onderstaande vertelstof per leerjaar de basis:

  • In de kleuterklas staan de bakersprookjes en sprookjes centraal. In bakersproojes zit altijd een herhalend patroon wat voor kleuters heerlijk is. Daarbij overwint altijd het goede in de sprookjes en dat is iets dat belangrijk voor de kleuters is om als basis mee te krijgen.
  • In de eerste klas worden sprookjes verteld met een accent op moed, doorzettingsvermogen en vertrouwen. De held gaat op weg, vervult opgaven en ontmoet tegenslagen in de vorm van het boze. Deze worden door het goede overwonnen en het doel wordt tenslotte bereikt.
  • In de tweede klas bestaat de vertelstof uit fabels en legenden. Een belangrijke leidraad is bijvoorbeeld het levensverhaal van Franciscus. Hierin staan medemenselijkheid, liefde en het offer centraal. In fabels komen de karaktertrekken als egoïsme, sluwheid, lef, angst, bescheidenheid en onzekerheid tot uiting, iets wat zich ook in de kinderen zelf ontwikkelt.
  • In de derde klas wordt uit het Oude Testament verteld, verhalen van de schepping van de wereld en de gang van een volk op zoek naar een eigen plaats om te leven. Dit alles onder de sturende leiding van een voorbeeldfiguur. Dit hebben de derde klaskinderen nodig om richting te krijgen.
  • In de vierde klas staan de oude Germaanse verhalen uit de Edda centraal; verhalen van de strijd tussen de Goden- en Reuzenwereld. Dit zijn verhalen van het leven zelf, over list en bedrog, van moed en strijd. Met deze stoere verhalen wordt de ‘ik-beleving’ van de kinderen versterkt.
  • In de vijfde klas worden verhalen verteld uit India, Perzië (Mesopotamië), Egypte en Griekenland. In de vertelstof stelt vanaf de vijfde klas steeds meer de mens zichzelf centraal en neemt hij verantwoordelijkheid voor zijn eigen daden. De kinderen maken kennis met de oorsprong van onze huidige democratie en rechtspraak.
  • In de zesde klas worden de Romeinse klassiekers behandeld, de vroege Middeleeuwen; de Islam en het Christendom.

Periode-onderwijs
In de onderbouw wordt na de opmaat, gedurende gemiddeld drie weken anderhalf uur gewijd aan één en hetzelfde vak. Dit noemen we periode-onderwijs. Hier wordt nieuwe leerstof aangeboden in de vorm van projectonderwijs en wordt intensief geoefend. Dit betekent kennismaken met de leerstof, je verbinden ermee, het ontdekken van de verschillende wijzen waarop je met de leerstof kunt omgaan en het oefenen en het zich eigen maken daarvan. In de lagere klassen wordt tijdens het periode-onderwijs vooral rekenen en taal aangeboden. In de hogere klassen komen daar de zaakvakken bij zoals heemkunde, dierkunde, plantkunde, aardrijkskunde en geologie.

Bij nieuwe leerstof wordt vaak gestart met een open opdracht; een beeld dat wordt geschetst of een situatie die vraagt om een oplossing. De kinderen gaan met deze opdracht aan de slag en komen met hun eigen oplossingen. Het periode-onderwijs wordt aangeboden middels diverse werkvormen waarin ook samenwerken, reflecteren en leren leren centraal staan en leent zich uitstekend voor het differentiëren.

Oefenuren
Tijdens de oefenuren wordt de stof die klassikaal is aangeboden in het periode-onderwijs verder geoefend en geautomatiseerd. Kinderen werken in deze uren op hun eigen niveau en vanuit vele verschillende werkvormen. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van gestandaardiseerde
oefenmethodes.

Zaakvakken (wereldoriëntatie)
De heemkunde-periodes leggen de basis voor de latere vakken aardrijkskunde, biologie en natuurkunde; het maakt deze vakken tot één geheel. In de eerste klas is heemkunde erop gericht belangstelling te wekken voor de natuur, de seizoenen, planten en dieren. Het gaat hierbij om de directe omgeving waarin de kinderen wonen en leven. Later komt de eigen leefomgeving aan bod, zoals de Beemster en Waterland. Na klas 3 gaat het heemkunde onderwijs over in de wereldoriëntatievakken.

  • Aardrijkskunde: Vanaf klas 4 leren kinderen hun eigen plek kennen in de wereld om zich heen en krijgen kennis over hun eigen streek, Nederland en andere landen. Ook topografie wordt vanaf klas 4 geoefend en getoetst.
  • Mens en dierkunde: In klas 4 wordt specifieke aandacht geschonken aan de kennis van de mens en het dier; de overeenkomsten en de verschillen en wat dat betekent. Vanaf klas 5 krijgen de leerlingen geschiedenis, plantkunde, geologie.

Vaklessen
De wekelijkse vaklessen bestaan uit: kunstvakken, bewegingslessen, moderne vreemde talen, techniek en natuuronderwijs. De verschillende vaardigheden staan hier centraal.

  • Vreemde talen: Vanaf de eerste klas wordt er spelenderwijs naast het Nederlands ook een vreemde taal aangeboden. Middels spel, liedjes, voorgelezen en gesproken tekst wordt een woordenschat aangelegd. Vanaf de vierde klas gaan de leerlingen spreek- en luistervaardigheid aanvullen met ook zelf lezen en schrijven en worden elementaire grammaticale regels vanuit teksten behandeld. Het onderwijs in vreemde talen is er onder andere op gericht dat onze leerlingen in enige mate redzaam worden in talen van onze buurlanden en bovendien dat zij ervaren dat elke taal zijn eigen ’taalgeest’ heeft. Voor de taal Engels geldt dat wij in klas 6 voldoen aan het eindniveau van het basisonderwijs, aansluitend op het vervolgonderwijs.
  • (Vorm) tekenen, schilderen: Vormtekenen is ook een vaste les in het rooster. Kinderen ontwikkelen hierbij niet alleen de oog-handcoördinatie, het vormtekenen versterkt ook de concentratie en werkt vormend op het hele wezen van het kind. Het begint met de ‘rechte’ en ‘gebogen’ lijn en eindigt via spiegelvormen en vlecht motieven in het tekenen van meetkundige vormen met behulp van liniaal, passer en geodriehoek. Kleurtekenen en schilderen krijgen veel aandacht gedurende de lessen. Het geeft uiting aan de belevingswereld van het kind.
  • Boetseren: In de kleuter-, eerste, tweede en derde klas wordt vooral gewerkt met bijenwas, dat makkelijk te bewerken is en wordt verwarmd door de eigen lichaamswarmte. Vanaf klas 4 wordt met klei geboetseerd.
  • Handwerken: In het vrijeschool onderwijs worden denken – voelen – willen aangesproken. Dit is bij het handwerken ook het geval. In het beheersen van verschillende technieken, het afmaken van het werk en het hanteren van natuurlijke materialen, zijn deze drie ontwikkelingsgebieden terug te vinden. Zo ligt in de eerste klas de nadruk op het aanleren van de breitechniek. Deze techniek heeft een samenhang met het schrijfonderwijs en het leren ordenen. Het weven, breien, haken, borduren, vilten, naaien en verstellen behoort tot de bagage van een leerling op de vrijeschool.
  • Muziek: Muziek maken is verbinden, bewegen en luisteren. Dagelijks wordt er in elke klas gezongen. Van pentatonische liedjes in de eerste klas, wisselzang in de tweede klas, stapelliederen in de derde klas tot en met canons in de vierde klas. Naast het zingen krijgen de kinderen fluitles en wordt er ook instrumentaal muziek gemaakt. Het zingen en het instrumentaal muziek maken komt niet alleen bij het begin van de dag of de muzieklessen langs, maar wordt ook ingezet om de andere vakgebieden en de ontwikkeling van de kinderen te ondersteunen. Tijdens de jaarfeesten wordt muzikale ondersteuning gegeven door de muziekgroep bestaande uit ouders, leerlingen en personeel. Dit schooljaar wordt gebruikt om deze groep op te zetten.
  • Euritmie: ‘’Mijn voeten kunnen praten. Mijn handen kunnen zingen.’’ Euritmie is een bewegingsvorm en wordt gegeven als schoolvak op de vrijescholen. De kinderen bewegen samen met de euritmie-leerkracht op tekst of muziek om zo de lesstof nogmaals te verinnerlijken. In de euritmie wordt er gewerkt aan taal, rekenen, ruimtelijk inzicht en muzikaliteit. Zo leren de kinderen op de vrijeschool de gegeven lesstof te zien, te schrijven en in de euritmie, te bewegen.
  • Gym: Vanaf klas 1 krijgen de leerlingen één keer per week gymles van een gekwalificeerde gymdocent. Deze gymles vindt zoveel mogelijk buiten plaats.
  • Techniekonderwijs: Vanaf de kleuterklas krijgen de leerlingen structureel onderwijs in wetenschap en technologie. Elk kwartaal staat een natuurkundig en technologisch onderwerp centraal. De lessen worden gegeven tijdens de periodes heemkunde en wereldoriëntatie. In de lessen wetenschap en technologie leren de kinderen zelf een onderzoeksvraag te stellen en hiervoor oplossingen te bedenken. Vervolgens testen ze deze oplossingen uit door zelf dingen te maken met gebruik van techniek en technologie. Door dingen echt te ervaren en te voelen, krijgen kinderen een gevoel van regie en controle in een sterk veranderende wereld.