De naam Waldorf, die ook wel wordt gebruikt voor vrijescholen, vindt zijn oorsprong bij de oprichting van de eerste vrijeschool. Deze school was opgericht voor de werknemers van de Waldorf fabriek door Emil Molt en Rudolf Steiner.

De vrijeschool is een (basis)school die niet alleen gericht is op het cognitieve leren, maar in het bijzonder ook op het creatieve leren. Daarmee spreek je niet alleen het hoofd aan, maar het gehele kind. Doordat het hele kind aangesproken wordt is er veel aandacht voor persoonlijke ontwikkeling en ligt de nadruk niet op het presteren.

Natuurlijk wil je als vrijeschooldocent de kinderen prikkelen om alles eruit te halen wat er in zit. De nadruk ligt hier echter niet op cognitief presteren. Er wordt gesproken van het ontsteken van een vuur, in plaats van het vullen van een vat. Met deze beeldspraak wordt bedoeld dat de kinderen vanuit hun enthousiasme en intrinsieke motivatie gaan leren. Vanuit het brede aanbod aan vakken krijgt ieder kind de kans om te stralen in zijn kunnen en om wilskracht te ontwikkelen in het leren van nieuwe dingen.


Op de vrijeschool wordt klassikaal onderwijs gegeven en er gelden de landelijke onderwijsnormen. De vrijeschool geeft openbaar onderwijs en heeft een Christelijke grondslag vanuit de antroposofie, dit zie je terug in de jaarfeesten die worden gevierd en de liederen die worden gezongen. Via de jaarfeesten beleven wij het ritme van het jaar en de natuur.  Zo keren we met advent naar binnen (letterlijk en figuurlijk), om met Pinksteren het ontluiken van de natuur te vieren rond de Meiboom.


In het vakkenpakket van de vrijeschool zie je, naast taal en rekenen, vakken als houtbewerking, handwerken, vormtekenen, schilderen, etc. Er is veel aandacht voor creativiteit. Ook toneel is daar een onderdeel van, kinderen leren al vroeg om voor een groep te spreken.

.